In het boekje De Enquête schreef ik dat je de term enquête op drie manieren kunt opvatten. De eerste opvatting is die van een vragenlijst, dat wil zeggen als een lijst met vragen, sec. Niet meer en niet minder. De tweede opvatting van een enquête is die als een vragenlijst met alles wat er nog meer bij komt kijken, zoals een introductie en een uitnodigingsbrief. De derde opvatting is die van een vorm van onderzoek.
Deze drie opvattingen heb ik ook op Wikipedia gezet. Dat vond ik leerzaam voor alle andere mensen en het is tevens een beetje reclame. Nog geen week later was mijn tekst naar de achtergrond verdreven door een nieuwe tekst waarin staat dat een enquête een parlementaire methode is om mensen onder ede te kunnen verhoren.
Zojuist heb ik het nog een keer opgezocht. Mijn drie opvattingen staan er nog steeds, maar nu op de derde plaats. Op de eerste plaats staat nu dat een enquête een vorm van onderzoek waarbij een vragenlijst wordt gebruikt die aan meerdere personen wordt voorgelegd. Verder staat er nog iets over anonieme respons en het berekenen van gemiddelden. Dat vind ik niet helemaal overeenkomen met de alledaagse werkelijkheid, maar als andere mensen dat graag zo op Wikipedia willen hebben, dan mag dat van mij.
Hoe dan ook, waar (vrijwel) iedereen het dan wel over eens is, is dat er in een enquête vragen staan. De kern van een enquête is dus een lijst met vragen. Maar wat zijn nou goede vragen?
Het stellen van goede vragen in een enquête is nog een hele kunst. Hieronder vind je 10 tips die je helpen een aantal valkuilen te vermijden.
1 Zorg er voor dat iedereen de vragen begrijpt
Dit is denk ik wel het allerbeste advies wat ik je kan geven. Als je een vraag stelt en de andere begrijpt er niks van, dan krijg je antwoorden die niet aansluiten bij hetgeen je wilt weten. Ik zeg het vaak zo: “Alleen op een goede vraag is een goed antwoord mogelijk. Een goed antwoord op een slechte vraag bestaat niet.”
2 Iedereen moet elke vraag kunnen beantwoorden
Bekijk de vragenlijst vanuit verschillende respondent-perspectieven. Als jij een vragenlijst maakt over de middelbare school, moeten de vragen niet alleen te beantwoorden zijn door de leerlingen van de dagopleiding, maar ook door de leerlingen die bijvoorbeeld de avondopleiding volgen, of een beperkt aantal examenvakken. Als zij geen antwoord kunnen geven, lopen ze vast en leggen ze de vragenlijst terzijde.
3 Vermijd ontkennende vragen
Vroeger werd het advies gegeven om af en toe ook eens een negatief gestelde vraag te formuleren. De gedachte daarachter was dat men op die manier de respondent bij de les kon houden: er moest worden nagedacht, antwoorden geven op de automatische piloot moest worden vermeden.
Tegenwoordig denken we daar anders over. Het blijkt dat een negatief gestelde vraag meer tijd kost om te lezen. De respondent wil maar een beperkte tijd besteden aan het invullen, dus is de kans groter dat hij de vragenlijst niet afmaakt.
Een belangrijkere reden is het volgende. De respondent leest de negatief gestelde vragen vaak niet goed. Een woordje als niet of geen wordt soms helemaal niet eens gezien. Daardoor krijg je verkeerde antwoorden en dat gaat ten koste van de validiteit van de vraag of het construct dat je wilt meten.
4 Vermijd vragen waar de respondent over na moet denken
Als een respondent na moeten denken over het antwoord dat hij moet geven, dan levert dat keuzestress op. Dan gaat hij zitten wikken en wegen. Dat kost tijd, en als het beantwoorden van de vragen veel tijd gaat kosten, houdt hij er eerder mee op. Probeer dus vragen te stellen die heel gemakkelijk zijn te beantwoorden.
5 Vermijd teveel open vragen
Met open vragen moet de respondent veel nadenken over het formuleren van het antwoord. Als dat iemand is zoal ik (niet goed kunnen typen en elke zin 3 keer herschrijven) dan duurt het geven van antwoorden lang. Grote kans dat hij dan besluit de vragenlijst terzijde te schuiven.
6 Gebruik een 5-punts Likertschaal als het gaat om een ordening
Veel onderwerpen kun je ook bevragen in de vorm van stellingen. Als je stellingen formuleert, gebruik dan bij voorkeur een 5-punts Likertschaal voor de antwoordalternatieven, zoals helemaal mee eens tot helemaal mee oneens. Vrijwel iedereen is daarmee bekend en het invullen gaat vrij vlot. Als je meer alternatieven geeft, moet de respondent meer nadenken en duurt het invullen van de vragenlijst langer.
Let er wel op dat de antwoordmogelijkheden passen bij de vraag. Misschien kun je beter een vijfpuntsschaal maken die loopt van nooit tot altijd, of van zeer slecht tot zeer goed. Als dat allemaal niet past, probeer dan de vraag een beetje aan te passen. Hopelijk lukt het dan wel.
7 Zet de belangrijkste antwoorden vooraan
De respondent die zijn antwoord mag kiezen uit een lijstje met antwoordalternatieven, zal zodra hij zijn alternatief heeft gevonden stoppen met lezen en doorgaan naar de volgende vraag. Het bespaart hem dus tijd en dat verkleint de kans op voortijdig stoppen met het beantwoorden van de vragen. Zet daarom de – naar verwachting – meest aan te kruisen antwoordalternatieven vooraan.
8 Een vraag moet onderscheid aanbrengen
Een vraag waarop iedereen hetzelfde antwoord geeft, kan worden weggelaten. Het heeft geen discriminerend vermogen.
Hooguit kun je dit soort vragen gebruiken om te controleren of je wel de juiste respondent hebt benaderd. Als een vragenlijst alleen door mannen ingevuld mag worden, dan kun je de antwoorden op de vraag Wat is uw geslacht? beschouwen als een controlevraag. Als een vrouw de vragenlijst invult dan verwijder je deze respondent zodra je de gegevens gaat analyseren.
9 Stel geen suggestieve vragen.
Een suggestieve vraag is een vraag waarbij de respondent beïnvloed wordt het antwoord te geven dat de vraagsteller graag wil horen. Met name politici maken hier handig gebruik (of misbruik?) van. Uitspraken als: Wilt u meer of minder Marokkanen?, Vindt u niet ook dat er meer geld moet naar de zorg? en We moeten wat doen, want als we op deze manier doorgaan kunnen we straks de bevolking niet meer voeden. Bij al deze vragen ligt het antwoord eigenlijk al vast. Het vergt veel inspanning om hier kritisch op te reageren en je niet te laten verleiden om het in de mond gelegde antwoord te geven.
Suggestieve vragen herken je door het woordje ‘ook’ of doordat er een vooroordeel in zit. Het hebben van een (voor)oordeel is als opsteller van een vragenlijst eigenlijk niet te voorkomen. Toch moet je proberen de vragen zo neutraal mogelijk te stellen. Dat kun je bereiken door er eerst een open vraag van te maken en dan de vraag te ontleden in zoveel mogelijk aspecten en al die aspecten als losse vragen op te nemen in je enquête.
10 Vakjargon is niet erg, tenzij …
Vroeger werd geadviseerd jargon te vermijden. Nou kun je je wel afvragen wat jargon is. Een term als Montessorionderwijs zullen de meesten wel begrijpen. Dus waarom zou je die term dan niet mogen gebruiken in je vragenlijst? Moeilijker wordt het als je het hebt over competentiegericht onderwijs. Hoewel ik zelf ook uit het onderwijs kom, is deze term pas ingevoerd toen ik het onderwijsvak alweer had verlaten. Ik heb die term ook nooit goed begrepen. Dus voor mij is dat dus niet een goede term om te gebruiken in een vraag. Maar als je mensen benadert die in deze vorm van onderwijs werken, dan zou je deze term zonder probleem kunnen gebruiken. Daarmee zijn we ook weer terug bij advies 1: Zorg er voor dat alle (potentiële) respondenten de vragen begrijpen.
Ik wens je heel veel succes met je onderzoek!
Foeke van der Zee
Wil je meer weten, lees het boekje De Enquête.